Horen en begrijpen
- Hoort u wanneer u roept vanuit een andere kamer
- Hoort televisie of radio op hetzelfde volume als de andere familieleden
- Begrijpt woorden voor sommige kleuren (rood, groen)
- Begrijpt woorden voor sommige vormen (cirkel, vierkant)
- Begrijpt woorden voor familie (broer, oma, tante)
Spreken
- Praat over activiteiten op school of bij vriendjes thuis
- Praat over wat er gedurende dag gebeurd is
- Gebruikt ongeveer 4 zinnen per keer
- Mensen buiten de familie verstaan het kind meestal
- Beantwoordt simpele “wie”, “wat”, “waar” vragen.
- Vraagt wanneer en hoe-vragen
- Zegt rijmende woorden, zoals huis-muis
- Gebruikt voornaamwoorden, zoals ik, jij, mij, wij, zij, ons
- Gebruikt sommige meervouden van woorden, zoals vogels, tafels, stoelen
- Gebruikt veel zinnen met 4 of meer woorden
- Praat gewoonlijk makkelijk zonder lettergrepen te herhalen
Deze website maakt gebruik van Cookies. We gaan er vanuit dat u hier geen problemen mee heeft. Bent u het hier niet mee eens, klik dan op meer informatie.OK Meer informatie Privacy & Cookies Policy