Horen en begrijpen

  • Wijst naar een aantal lichaamsdelen wanneer daarom gevraagd wordt
  • Volgt simpele opdrachtjes uit en begrijpt simpele vragen (“Rol de bal”, “Waar is je schoen?”)
  • Luistert naar simpele verhalen, liedjes en rijmpjes.
  • Wijst naar plaatjes in een boek wanneer deze benoemd worden

Spreken

  • Zegt iedere maand meer woorden
  • Gebruikt sommige een- of tweewoord vragen (“Waar poes?” “papa doen?”
  • Combineert twee woorden (“meer eten”, “niet drinken”, “mama boek”)
  • Gebruikt veel verschillende spraakklanken aan het begin van woorden